Voorwoord 24 december 2015
Als je iemand vraagt wat zo bijzonder is aan de viering van Kerstnacht hoor je niet zo vaak zeggen: Psalm 2. En toch begint elk jaar deze viering daarmee als de introïtus (intochtslied) wordt gezongen of het Halleluja. God geeft zijn zoon in een wereld waar volken samenzweren, machtige leiders samenspannen. Waar hun samenzwering toe leidt horen we in de eerste lezing: de schoen die weer stampend rondmarcheert, de mantel die weer in bloed wordt gewenteld. Met het naderen van het einde van ons jaar dreunen de gebeurtenissen nog na in onze oren die de volken op drift brengen. En de terreurdreiging in onze wereld is afgenomen maar nog altijd substantieel. Er is geen andere wereld dan deze bedreigde wereld die God heeft uitgekozen om zijn Zoon in geboren te laten worden. Er is geen andere mensheid dan degene die geslagen en vernederd is om zijn Zoon aan te geven. Toen dit aan Maria werd geboodschapt door de engel zong zij haar loflied. Want in haar vernedering hoorde zij in die boodschap haar eigen verhoging en die van alle vernederden en vertrapte kinderen op de aarde. Op hun beurt zingen de herders hun loflied, toen ze begrepen wat ze hadden gehoord van de engelen die aan hun waren verschenen in de nacht. Zingt u mee met ‘d’englen uit den hoge’ en met d’herders op den velde ? Onze wereld heeft vandaag meer dan ooit ons loflied nodig.