Preek bij de vierde zondag van Pasen, 3 mei 2020
naar aanleiding van Johannes 10:1-10
Soms heb ik in deze dagen het beeld voor ogen van een herder, die ergens in een verlaten weiland staat, met een telefoon aan het oor. De telefoon is om te proberen contact met een schaap te maken, met maar één of twee van de kudde, die zich ver uit het zicht bevinden, ergens ver buiten het weiland. Wat is dát nou voor herder… denk je dan toch.
Ik hou er niet zo van om parochianen zo maar schapen te noemen. Zo hulpeloos zijn ze niet en blind braaf volgen doen ze ook gelukkig niet. Bovendien zijn ze ook vaak herder voor mij, die zich dan pastor mag noemen (wat een ander woord voor herder is). Maar het beeld van de pastor als herder, waar ik vroeger wat schroom voor voelde (want wat verbeeldde ik me wel?) daar ben ik in de loop der jaren meer naar toe gegroeid. Een herder, dat is wat ik wil zijn. Op een goede manier zorgdragen voor anderen, zoals velen dat willen doen: Leraren, ouders, trainers, begeleiders, vrienden, mantelzorgers, verpleegkundigen, artsen en goede buren. Enzovoort. Pastores zijn echt niet de enige herders!
We kunnen ons herkennen in het beeld van die herder en ons dan ook realiseren dat het een is beeld is dat maar moeilijk afstand verdraagt. Een herder is toch geen eenzame figuur met een telefoon, maar een mens midden tussen de schapen, die om hem heen lopen, tegen zijn benen aan. De schapen die de herder voorzichtig met zijn blote handen bevrijdt als ze in een prikkelstruik zijn vastgelopen, die hij vastgrijpt als ze geschoren moeten worden, ja die hij persoonlijk zal zoeken als ze zijn weggelopen en die hij misschien dan wel – zoals op het overbekende plaatje – op zijn schouders tilt om mee naar huis te nemen.
De vierde zondag van Pasen is altijd de ‘zondag goede herder’ maar we lezen in het A-, B- en C-jaar telkens een ander stuk uit het Johannes evangelie. In het stuk dat we dit jaar lezen horen we niet de uitspraak van Jezus ‘ik ben de goede herder’ (tenzij in de allerlaatste regel, die eigenlijk de beginregel is van het volgende stuk), maar de uitspraak die er nèt aan vooraf gaat: ‘Ik ben de deur van de schapen.’ Een wonderlijke uitspraak eigenlijk! Maar des te meer benadrukt het de fysieke manier waarop de herder bij zijn schappen betrokken is. In een traditionele schaapskooi is in de omheining een stuk uitgespaard die als in- en uitgang dient. Als de kudde binnen is, legt de herder zich in die opening te ruste. Zijn lichaam vormt daarmee letterlijk de deur van de schaapskooi. Ieder die erin of eruit wil, moet langs hem.
Ik merk in deze tijd dat ik bijbelteksten echt anders hoor dan voor de crisis. Er vallen me andere dingen op. Het belang van de fysieke aanwezigheid van de herder bijvoorbeeld, en in die lijn denk ik aan het belang van fysieke aanwezigheid in de lichamelijke én geestelijke zorg voor mensen. En aan het feit dat we dat nu zo pijnlijk moeten missen.
Maar in de gedachte dat fysieke nabijheid het belangrijkste is dat een herder te bieden zou kunnen hebben word ik bij beter lezen gecorrigeerd. In de evangelielezing van deze zondag is het belangrijkste dat een de herder te bieden heeft, niet het feit dat hij kan aanraken en aangeraakt kan worden, maar zijn stem. De stem is bepalend. Het is de stem die de schapen herkennen en waardoor de schapen ook worden herkend: want deze stem noemt hen bij hun naam. De schapen laten zich niet leiden op het gevoel of omdat iemand hen trekt of duwt, maar op het gehoor, en omdat ze dan zelf wíllen volgen.
We stuiten hiermee op de kern van geloven, zoals die ook terug te vinden is in het centrale gebed uit het Joodse ochtend- en avondgebed: Hoor Israël, de HEER is onze God, de HEER is Eén. (Deuteronomium 6:4). Dit horen is meer dan een gewoon kunnen verstaan, het heeft ook de betekenis van het beseffen, het diep tot je door laten dringen, op een manier die iets met je doet. Zo kan een mens van binnen worden (aan)geraakt.
In de lijn hiervan kan het als een zegen worden ervaren dat we elkaar nog steeds kunnen horen. Dat we elkaars stem kunnen horen, op gepaste afstand of door de telefoon. In de klank is vaak zoveel meer te verstaan dan de woorden alleen. We kunnen latenmerken dat we elkaar kennen en begrijpen en we kunnen ons gekend en begrepen voelen door een ander. Ook de vrienden van Jezus kunnen hem na zijn opstanding niet meer aanraken, maar zijn stem die hen geroepen heeft horen ze nog steeds. De woorden die hij gesproken heeft geven hen zelfs nog meer kracht en moed dan toen hij nog bij hen was.
‘Ik ben de deur’, zegt Jezus. En deuren kunnen veelbetekenend zijn. Ze kunnen veiligheid betekenen, maar ook een obstakel. Een deur kan voor je neus worden dichtgeslagen, maar er kan ook gezegd worden: ‘mijn deur staat altijd voor je open.’ Deuren zijn misschien nog het meest fijn als je ze zelf kunt beheersen, bedacht ik me, zoals de voordeur van je eigen huis, waarvan het fijn is dat je hem kunt openen én fijn dat je hem kunt sluiten. Als we dat in figuurlijke zin bekijken, is het misschien maar de vraag of we zelf altijd zo goed weten welke deur we in ons leven open zetten en welke deur we misschien (angstvallig?) gesloten houden.
Maar wat nou als we echt horen wat Jezus deze zondag tot ons zegt: Ik ben de deur. Wat als we zijn woorden echt tot ons laten doordringen? Als we Hem erkennen als de deur dan zal Hij onze veiligheid zijn, de deur die we achter ons sluiten als we gaan slapen. En dan zal Hij ook de poort zijn naar een nieuwe toekomst, een deur die een nieuwe ruimte voor ons zal doen opengaan, als de tijd gekomen is. Dan zal Hij de weg ontsluiten naar een leven in overvloed, om met de laatste woorden uit de evangelielezing te spreken. Een leven waarin we weer kunnen opbloeien en genieten van alles wat het leven de moeite waard maakt. Dan zullen we leven in het besef dat elke dag is als een deur, die Hij voor ons opent. Amen