Eucharistieviering van de 4e zondag van de Veertigdagentijd
lezingen: Jozua 4,19 – 5,1 en 10-12, Efeziërs 2,4-10 en Johannes 6,4-15
In de zijn we als het volk van God in de woestijn. We herinneren ons dat we leven dankzij Gods goedertierenheid. Hij helpt ons om te leven. Dit is een bijzondere zondag. Want terwijl we nog onderweg zijn naar het Beloofde land, wordt ons al een voorproefje gegeven van wat er staat te gebeuren als we dat land zullen binnengaan. In de lezing uit het boek Jozua horen we hoe het volk onder zijn leiding het Beloofde land binnengaat. Het brood uit de hemel dat zij aten, het manna, houdt op. Want zij kunnen nu eten van de opbrengst van het land, het brood dat uit de aarde opkomt. Paulus, in zijn brief aan de Efeziërs, herinnert de leden van de gemeente, Gods volk, aan deze rijkdom van Gods genade. Dankzij zijn barmhartigheid leven wij. Gestorven zijn we door de overtredingen, maar levend gemaakt met Christus. Ook in het evangelie blikken we vooruit. We krijgen een voorproefje van het Pascha, het Paasfeest van de joden. Het was daags voor Pasen. Als een menigte mensen bijeen is en Jezus spreekt woorden van leven, dan zegt Filippus dat er te weinig brood is om te eten. Maar Jezus heft zijn blik op ten hemel. En dan gebeurt wat ook bij het manna gebeurde: wie leeft uit Gods genade, die heeft leven in overvloed. Allen blijken te worden verzadigd met het brood. En er is meer dan genoeg. De viering van deze zondag heet daarom ook wel ‘klein Pasen’. Het geeft het besef van Pasen, nog voordat het zo ver is, dat we leven door Gods genade. De vreugde van het feest van Pasen is ingegeven door het besef dat we leven omdat we met Christus zijn gestorven en met hem zijn verrezen. Die vreugde laat zich nu al, midden in de woestijn, midden in de Veertigdagentijd, voelen in de ervaring van wat God aan leven mogelijk maakt. Vanwege deze vreugde luiden de beginwoorden van het intochtslied ‘Verblijdt u! (Laetare!)’. Reden waarom deze viering de deze naam draagt ‘Zondag Laetare’.