30 maart 4 e zondag van de Veertigdagentijd

Weggaan om thuis te komen
2 Kronieken 36:14-23, 2 Kor. 5:14-21, Lucas 15:11-32
Eens komt voor een jong mens het moment dat hij of zij het ouderlijk huis verlaat. De jongen
uit het bekende evangelieverhaal van de verloren zoon kon niet wachten, zoals vele (maar
niet alle!) jongeren met hem. De wijde wereld trekt, onbekende plaatsen, nieuwe
mogelijkheden. Niks mis mee, wat niet wegneemt dat het lastig kan zijn voor ouders om hun
kind te zien uitvliegen… Maar bij deze jongen werd vrijheid onvrijheid. Hij liep vast op een
plek waaruit hij opnieuw weg wilde, net als eerst van huis. Thuis bleek zo gek nog niet. En
hoe heerlijk dat er nog wel een plaats was waar hij thuis kon komen. Toch kan ik me niet
voorstellen dat de jongen uit het verhaal vervolgens altijd thuis bleef wonen. Hij ging vast
opnieuw, maar dan anders. Niet om maar vooral weg te wezen, maar omdat hij wist wat het
was om thuis te zijn. Met deze bagage heeft hij vast zijn eigen thuis gevonden. Het leven is
ergens thuis zijn, weg gaan en weer thuiskomen, op talloze manieren, en een leven lang. Al
gaande is er Eén bij wie we altijd thuis mogen komen. Hij ziet naar ons uit!