Preek op de derde zondag van Pasen, 26 april 2020, Amersfoort in de landelijke live-stream
Lezingen: Jesaja 43:1, 9-12 1 Petrus 1:17-23, Johannes 21:1-14
De christenen worden, in de eerste brief van Petrus, die we net hoorden, vreemdelingen genoemd, ballingen in onze vertaling. Dat is niet gek. Christenen zijn eigenlijk altijd een soort vreemdelingen in de wereld. Het behoren tot Gods gemeente brengt met zich mee dat we ons nooit kunnen neerleggen bij wereldse logica als ’zo gaat het nu eenmaal’ of het recht van de sterkste. Maar dat vreemdeling zijn gold voor de christenen toen nog wel extra. De keuze voor het geloof in Christus betekende toen namelijk meestal een breuk met familie en vrienden met de samenleving als geheel, omdat christenen niet meededen met het aanbidden van allerlei goden. Om die reden werden ze ook uitgescholden, zelfs voor misdadigers uitgemaakt. Het geloof in Christus maakte hen letterlijk tot vreemdeling in hun eigen sociale netwerk. Het geloof had hun oude bestaan ontregeld.
Precies dat zien we ook bij de opstandingsverhalen uit het evangelie, die we in deze paastijd mogen horen. We horen verhalen over ontregelde mensen. Mensen die een vreemdeling werden in hun eigen bestaan. De leerlingen van Jezus waren ooit vissers, voordat de Heer hen riep en hun leven veranderde. En nu is Hij verrezen maar niet meer zó onder hen aanwezig als Hij jaren was. Hoe moeten ze nu verder? Ze moeten op zoek naar het nieuwe normaal. En Petrus doet een poging. Ik ga vissen, zegt hij. De anderen gaan met hem mee. Maar het normaal is niet meer wat het geweest is. Ze stappen wel als vanouds in hun boot, maar het is toch anders en er knaagt iets aan hen. Had Jezus niet gezegd dat ze vissers van mensen zouden worden? Maar wat moet je daarmee. Trouwens, het gewone vissen lukt hen al niet eens meer.
Dat verlangen naar normaal is plotseling voor ons allemaal heel herkenbaar. In ons ook ontregelde bestaan willen we niets liever dan terug naar normaal. Weer gewoon aan het werk, op bezoek bij elkaar en bij opa en oma, feestjes vieren, gezellig de stad in. Maar alles wijst erop dat we daarvoor nog veel geduld moeten hebben.
En dan wordt er gesproken over de anderhalve meter samenleving, waarop we ons moeten voorbereiden. Het wordt het nieuwe normaal genoemd. Maar het is net als met die vrienden van Jezus in die vissersboot: Dit nieuwe normaal is niet normaal, en mag eigenlijk, wat mij betreft, ook niet zo genoemd worden. We zijn niet bedoeld om elkaar bijna angstvallig te ontwijken en we zijn niet gemaakt voor anderhalve meter afstand. Want dan kunnen we elkaar niet ontmoeten, omhelzen en troosten zoals ons hart ons ingeeft, en zoals ook goed doet. We kunnen dan niet of nauwelijks samen vieren of maaltijd houden of genieten van muziek, of koningsdag of sport. Het is noodzakelijk die anderhalve meter, oké, maar niet normaal. Het is overleven, om weer te komen bij dat echte en heerlijke normaal, dat we dan waarschijnlijk meer zullen waarderen dan ooit tevoren…
De vrienden van Jezus ploeteren in hun poging een nieuw normaal te vinden door hun donkere nacht. En dan zien zij een mens zien staan op de oever die hen om voedsel vraagt. Hebben jullie wat? Nee, is hun korte antwoord, even nors als de zee in de nacht. Maar deze vraag is niet zomaar een vraag maar een vraag van Godswege, Het is zo’n vraag als de vraag die Kaïn te horen kreeg: ‘mens, waar is je broer?’ of de vraag die Maria Magdalena hoorde in de graftuin: ‘Wie zoek je?’ Een vraag die een mens tot bestemming roept. De verrezen Heer, die zijn vrienden zo ziet worstelen, neemt niet die worsteling van hen weg en lost niet alle problemen voor hen op, maar herhaalt de vraag die Hij ook stelde bij de wonderbare broodvermenigvuldiging: ‘Wat hebben júllie?’ En als het antwoord nu dus negatief is laat hij hen de netten opnieuw uitgooien, op een ongebruikelijk moment en op een ongebruikelijke manier. En al snel zit het net vol vis.
Hij laat hen iets ervaren wat ze niet van zichzelf hadden gedacht. De omstandigheden, het moment, de manier waarop ze eraan toe zijn, het lijkt allemaal verre van ideaal, maar toch: kijk eens wat een vangst. In tegenspraak met alles wat ze tot dan toe dachten te weten over vissen. En opnieuw herken ik mensen van nu, herken ik onszelf in die vissers van toen. We doen dingen die we niet gewend zijn en die niet ideaal lijken. We ontmoeten elkaar vooral telefonisch en digitaal. We improviseren erop los in manieren om elkaar toch te bereiken lopen aan tegen de grenzen ervan. En ook in de kerk zoeken we naar wegen en één ervan is het streamen van deze kerkdiensten. En ik kan u verzekeren: het is ook hier wennen. Ik kijk in de camera die me verlegen maakt en moet me voor de geest halen hoe wij hier verbonden zijn met u, terwijl ik – anders dan in een kerk, niet weet met wie dan allemaal. Het is niet ideaal, het is zelfs misschien niet makkelijk voor u en voor mij, maar toch. In het grote net dat we aan de digitale kant van ons kerkscheepje hebben uitgegooid zien we met verbazing en dankbaarheid toch een ongedachte en ongeplande vangst: Verbondenheid met elkaar dwars door parochiegrenzen heen. De manier waarop we elkaar groeten en de vrede wensen via de kantlijn van deze uitzending, hoe we ons vanuit huis verbonden voelen met elkaar in geloof en gebed. En ook nog: velen leren zo de nieuwe aartsbisschop van Utrecht een beetje beter kennen – ook een mooie vangst in het net als ik het wat oneerbiedig zeggen mag. Al laat de bisschopswijding dan helaas nog op zich wachten.
Net als bij de vrienden van Jezus in die boot is dit niet hoe het kan en zal zijn. Die vrienden zullen onbevreesd de wereld intrekken als de Geest van Pinksteren over hen komt, en overal getuigen van Christus en de hoop die in hen leeft. Wij zullen stapje voor stapje weer toegroeien naar een wereld waarin we weer zonder vrees met elkaar kunnen optrekken. We zullen alles daaraan wat ooit zo gewoon was op een nieuwe manier waarderen en er hopelijk wijze mensen van worden. Dat in de morgen uitgeworpen visnet kan een beeld zijn voor de niet ideale manieren waarop we elkaar nu proberen te bereiken, en het volle visnet een beeld van de zegeningen die dat dan toch oplevert. We doen misschien dingen waarvan we niet wisten dat we die ook in ons hadden. En we kunnen ook nu leven als gelovigen, als mensen die geroepen zijn door Christus en getuigen mogen zijn van hoop. De vraag van Jezus is ook aan ons gericht: wat heb jij aan voedsel, wat heb jij nu te geven in deze tijd, in de nood die ons omringt. Hij roept ons vandaag, ook in deze gekke wereld, tot onze bestemming. Amen