Preek bij de 5e zondag van Pasen. 10 mei 2020
Deuteronomium 6:20-25, 1 Petrus 2:1-10, Johannes 14:1-14
Zouden we weer kunnen opbouwen? Het is de vraag die deze week onze gedachten ging bepalen. De basisscholen gaan weer open, de kappers mogen weer knippen en er is uitzicht op meer. Het voelt alsof de samenleving weer kan worden opgebouwd, sector voor sector, en voorzichtig, en alsof het cement nog nat is. Als het niet goed gaat zal de bouw weer stil komen te liggen.
De lezingen van deze zondag komen aan het bouwlustig denken tegemoet. Er is sprake van bouwstenen en vele woningen, over een weg en over verordeningen, bepalingen en voorschriften. Daar weten we inmiddels ook van alles van. Het hoort allemaal bij de stad van de mensen.
Maar waar het in de bijbel gaat over de stad van de mensen gaat het ook altijd over de stad van God. Als tegenover misschien, of model of ideaal, als lonkend vergezicht. De stad van de vrede, waar gerechtigheid zal heersen en geen mens of dier als ding zal worden gebruikt. Waar wij vaak termen uit de bouw gebruiken als het gaat over de samenleving, spreekt de bijbel ook in bouwtermen als het gaat over mensen en als het gaat over God. Bij God is het huis met de vele woningen. De hoeksteen is een naam voor Christus. In die beeldspraak zijn mensen de levende stenen die, steunend op de hoeksteen die Christus is, opgebouwd kunnen worden tot een geestelijk huis, een offerplaats. Een plaats waar iets gebouwd wordt wat God welgevallig is. Een offer, ja, want je moet er iets voor over hebben. Het spreken over mensen als de levende stenen van een bouwwerk drukt uit hoe we elkaar nodig hebben en het is ook een beeld van onderlinge verbondenheid
Veel mensen dromen nu van die verbondenheid. Dat we, als we weer echt uit deze crisis mogen raken, een wereldwijde samenleving zullen opbouwen vanuit besef van verbondenheid tussen mensen en dieren. En dat is natuurlijk een lofrijk streven. Maar wie het te makkelijk uitspreekt verliest meestal uit het oog hoe ingewikkeld het kan zijn om elkaar te blijven steunen, omdat tegengestelde belangen en ook angst en onzekerheid het ons niet makkelijk maken.
In het evangelie van Johannes blijkt dat bijvoorbeeld uit het stuk dat nét vooraf gaat aan de lezing van deze zondag. ‘Waar ik ga kunnen jullie mij niet volgen’, zegt Jezus daar tegen zijn leerlingen. Maar Petrus legt zich daar niet zomaar bij neer en zegt: ‘Waarom niet? Ik wil u overal volgen en zal zelfs mijn leven voor u geven als het moet.’ Maar hij krijgt van Jezus ten antwoord: ‘Nog voor de haan kraait, zul je me drie keer hebben verloochend.’ Pal daarop volgen de woorden waarmee het evangelie van deze zondag opent: ‘Laat je hart niet verontrust worden! Jullie geloven in God, geloof dan ook in Mij. In het huis van mijn Vader zijn vele woningen…’. In het licht van het gesprek dat Jezus net voerde met Petrus klinken die woorden toch anders. Jezus weet dat hij niet altijd op Petrus zal kunnen bouwen. Maar in plaats van troost te zoeken voor zichzelf lijkt het alsof hij probeert Petrus te troosten: ‘Word maar niet ongerust!’
Christus getuigt van God, de Bouwheer die het aandurft om te bouwen met onbetrouwbaar materiaal… Hij nodigt zijn volgelingen uit, steeds opnieuw, hoewel hij weet hoe onrustig en onbestendig mensen zijn. ‘Jullie weten waar Ik heen ga en ook de weg daarnaartoe is jullie bekend.’ ‘Maar Heer, we weten niet eens waar U heen gaat, hoe zouden we dan de weg moeten kennen?’ ‘Omdat Ik die weg ben’ is het antwoord. ‘Jullie kennen Mij en daarmee kennen jullie ook de weg’.
En zo schuiven de beelden over elkaar heen deze zondag. In de tweede lezing wordt Christus de hoeksteen genoemd, waarop een heel gebouw van levende stenen kan rusten, en in het evangelie is Hij de weg. Het zijn beelden die moeilijk met elkaar te rijmen zijn. Maar door ze samen te horen zoals op deze zondag verrijken ze elkaar toch. Bij het bouwwerk, waarvan we de levende stenen kunnen zijn, moeten we niet denken aan een onwrikbaar verstevigde veste, maar aan een weg. En bij die weg moeten we niet denken aan een volslagen tasten in het duister, maar aan een weg omhoog waarvan de hoeksteen Christus aanwezig is als een houvast en wegwijzer. ‘Word maar niet ongerust.’
We kunnen opbouwen. Zolang we datgene waaraan we bouwen niet zien als een bouwwerk, maar als een weg. Een weg waarvan het afgelegde deel geen garantie is, maar wel belofte. Het is zoals het antwoord dat Filippus krijgt op zijn vraag: ‘Toon ons de Vader’, en Jezus zegt: ‘Ik ben al zo lang bij jullie, en nog ken je me niet?’ Hij verwijst naar het verleden, naar de weg die Hij al met hen heeft afgelegd. In die geschiedenis zit de belofte van toekomst verborgen. We hoorden het ook in de eerste lezing, waarin het belang wordt onderstreept van het terugkijken op eerdere ervaringen. Heeft God ons niet op indrukwekkende wijze bevrijd uit het zo machtige Egypte? Het is die ervaring die als hoeksteen en steunpilaar dient voor de weg die voor ons ligt.
En die weg gaan we als wankele mensen. Als mensen op wie je niet altijd kunt bouwen. Toch zijn juist dat de mensen waarvan God zei – in het verhaal van de schepping – dat het goed was, zeer goed. Omdat we tot zeer veel goeds in staat zijn. Juist als we de weg willen gaan als levende stenen, die uitgaan van de verbondenheid met elkaar en steunen op Christus. Laten we zo gaan, met in onze handen de belofte, die ook een appèl op ons inhoudt. Moge bezorgdheid om elkaar steeds onze drijfveer zijn. Amen