Preek bij de zesde zondag van Pasen, 17 mei 2020

naar aanleiding van Johannes 16:16-24

In het evangelie van deze zondag belooft Jezus iets bijzonders aan zijn vrienden, namelijk blijdschap. Het doet me onmiddellijk denken aan wat mijn vader heel wat keren gezegd heeft tegen de koren waar hij als dirigent voor stond: ‘Bloid koike!’ Als geboren Brabander probeerde hij zo natuurlijk ook de taal te spreken van het West-Friese volk dat voor zijn neus stond. Als ik er eens bij was terwijl hij dat zei tegen koorleden, soms vlak voor een optreden, snapte ik wel wat hij bedoelde. Door de niet eenvoudige muziek, de aanwijzingen van de dirigent en de spanning van het optreden gingen de gezichten van de koorleden vaak vanzelf ernstig staan. En voor je het wist zongen ze de meest vreugdevolle liederen over de lente of over de liefde met een dood-serieus gezicht. Dat komt dan natuurlijk niet helemaal over bij het hooggeëerd publiek…
Nou is blij kijken nog wat anders dan blij zijn. Het blij zijn kan overigens met blij kijken beginnen. Want blij zijn is eigenlijk iets heel bijzonders. Het kan geen mens ooit worden verboden, en mensen zijn dan ook niet zelden, en op de meest onverwachte situaties en plaatsen, toch blij. Voorspoed en blijheid zijn niet één op één gekoppeld. Soms zijn mensen die de nodige problemen en zorgen hebben veel meer en oprecht blij dan een mens die het al lange tijd voor de wind gaat.
En het overkomt me soms in deze dagen dat ik die kracht van de blijheid herontdek. Natuurlijk, we leven in weerbarstige tijden waarin veel niet gaat zoals we zouden wensen, waarin we contacten met anderen en vrijheid missen, en er is ook nog eens veel om ons zorgen over te maken – en toch besef ik op mijn beste momenten dat niemand mij kan verbieden om gewoon blij te zijn met de dag van heden die God mij geeft. Ze heeft niet zelden meer te bieden dan ik aan het begin nog verwachtte. Ik zie dingen, gewoon in onze tuin bijvoorbeeld, waar ik anders waarschijnlijk aan voorbij zou zijn geracet.
Maar ondertussen zie en hoor ik natuurlijk ook wel wat er om me heen gebeurt met mensen, ik ervaar het ook aan den lijve. Soms lijkt het erop dat alles wat niet leuk is tegenwoordig wél moet gebeuren terwijl alles wat wel leuk is allemaal níet doorgaat. Thuiswerken en veel achter de computer, maar niet de ontmoeting met collega’s. Digitaal lesgeven of les volgen, wat veel vermoeiender en beperkter is, maar niet gezellig naar je vrienden toe en geen examenfeest. Doorgaan met het dagelijks leven, voorzichtig blijven met boodschappen doen of naar buiten, maar geen uitstapjes of vakantie, geen ontmoeting met vrienden of familie, geen feesten vieren en ook niet samen kunnen rouwen. Ja, op afstand. Met behulp van dat wat zo fijn mis dat het er is, maar wat toch ook zo beperkt is.
De woorden die Jezus spreekt, genomen uit het evangelie volgens Johannes, zijn afscheidswoorden. ‘Nog korte tijd en gij ziet mij niet meer, en dan weer een korte tijd en gij zult me weer zien.’ Natuurlijk zijn dit woorden die vragen oproepen. Hoezo korte tijd, wat is kort? Een tijd gevuld met leuke dingen gaat snel voorbij, maar een tijd van ontberingen en een tijd van afwachten, zonder te weten wanneer dat zal eindigen, kan ontzettend lang duren. Dus vragen de vrienden van Jezus: Wat bedoel je met korte tijd? Jezus geeft geen antwoord door een moment aan te wijzen op de klok of de kalender. Zijn vrienden kunnen niet gaan aftellen totdat het voorbij is. Jezus zal sterven en zij zullen in de rouw zijn. Hoe lang? Het is niet te zeggen. Wie rouwt kan de pijn niet, al aftellend, ontlopen, die moet er dwars doorheen. Met alleen de belofte dat het voorbij zal gaan, dat het niet zó blijven zal. Op een goede dag komt er weer een goede dag. Jullie verdriet zal weer blijdschap worden, zegt Jezus. Hij vergelijkt het met een barende vrouw: de uren van pijn zijn verdwenen op het moment dat het nieuwe leven in haar armen ligt. Het is niet alsof de pijn er nooit geweest is, maar het is in een ander licht komen te staan. Ze is opgenomen in de blijdschap, die daardoor niet verstoord wordt of minder, maar juist dieper.
Hoe lang duurt het nog, vragen we ons af, tot er een vaccin of geneesmiddel gevonden zal worden, tot het weer ‘gewoon’ zal zijn, en we elkaar weer onbezorgd tegemoet kunnen treden als vrienden, familie, collega’s, buren of gewoon medemensen? Onze vraag lijkt zo op de vraag die de vrienden van Jezus aan hun meester stelden, dat we denk ik zijn antwoord ook mogen verstaan als aan ons gericht: ‘Ook jullie voelen nu verdriet, maar jullie hart zal zich verblijden. Door jullie verdriet heen zullen jullie nog beter begrijpen hoezeer jullie zijn verbonden met elkaar en met Mij, als de ranken van een wijnstok, en die wijnstok ben Ik. Ik beloof jullie bijstand van de heilige Geest, die jullie zal helpen en je alles zal leren en in herinnering brengen wat Ik heb gezegd.’
Als je de evangeliën leest en het boek Handelingen dat daarop volgt, dan valt het op dat de vrienden van Jezus na zijn dood, verrijzenis en hemelvaart veel beter begrepen wat Hij hen wilde zeggen en dat het geloof in Hem en de vreugde om zijn aanwezigheid in hun bestaan veel groter was dan toen Hij nog bij hen was. Toen waren ze veel vaker angstig, of begrepen gewoon niet wat Hij zei of waar Hij heen ging. Na zijn hemelvaart hebben ze zijn lijden en dood niet achter zich gelaten maar maakt het deel uit van hun geloof en diepe vreugde. Ze hebben weet van een vreugde en vertrouwen die door geen tegenslag kan worden uitgewist, en van een verbond met hun Schepper dat nooit kan worden verbroken. Van daaruit kunnen ze leven, komen wat komt. Moge wij ook op dat spoor gezet worden. De vreugde van het leven dat Hij ons schenkt is ook nu voelbaar als je er open voor kunt staan, en vol belofte. Zijn Geest zal ons helpen. Amen